Hij draait
er maar, zo naar, zo raar
in rondjes
om de brij zowaar
en ook om
haar, al maakt zij daar
entegen geen
bezwaar
In de
nabijheid van zijn wijf
houdt hij de
cirkel in bedrijf
potsierlijkheid
gelijk een rijf,
de poot
gestokt en stijf
Hij lijkt
ijskoud uit hout gebouwd,
weerbarstig stram
der dagen oud
ooit had hij
boud de vrouw getrouwd
maar ’t ging
faliekant fout
Zo draait
hij heen al op zijn been
in rondjes
om haar leven heen
de Pirouettes
in Pleistoceen:
verkild door
ijs. Alleen.
© JELOU