De bomen hoog verheven in het duister,
de schemer van verdonk’remaande nacht,
ontwaar ik jou, als uit het niets, in zacht
gekringeld water, leg mijzelf te luister.
de schemer van verdonk’remaande nacht,
ontwaar ik jou, als uit het niets, in zacht
gekringeld water, leg mijzelf te luister.
Je stem wuift riet, strijkt pluimen glad. Het ruist er
vol heimwee naar de tijd die jij me bracht.
‘k verbeeld je silhouet, ‘t is of je lacht
in rimpels water lees ik je gefluister.
vol heimwee naar de tijd die jij me bracht.
‘k verbeeld je silhouet, ‘t is of je lacht
in rimpels water lees ik je gefluister.
Mijn vuisten ballen zich in stilte samen
“waar ben je dan”, wringt zich een weg naar jou
terwijl ‘k je aanroep bij je liefste namen.
“waar ben je dan”, wringt zich een weg naar jou
terwijl ‘k je aanroep bij je liefste namen.
Een claxon drijft de nacht plots in het nauw.
De wind waait dromen langs twee autoramen.
Dan valt het stil. Een traan drupt op mijn mouw.
De wind waait dromen langs twee autoramen.
Dan valt het stil. Een traan drupt op mijn mouw.
© JELOU
Oefff heavy Jelou... errug gaaf sonnet, knap hoor! Ge weet dat ik dat niet kan, mooi dat er dichters zijn die die kunst nog wel machtig zijn:)
BeantwoordenVerwijderenEmotievol en zo mooi geschreven dit sonnet.
BeantwoordenVerwijderenGroet,
Hilly