Het is half twaalf in de ochtend. Ik heb net een praatje
gemaakt met mensen van de woningbouw die bij mijn voordeur bezig zijn en ga
weer naar binnen. Koud en wel loop ik de kamer in of de deurbel gaat. Vast een
van die werklui, denk ik, moet zeker nog iets vragen.
Wanneer ik de deur open doe, staan er twee politieagenten op
de stoep. In eerste instantie ben ik verbaasd, maar dan schieten er allerlei
dingen door mijn hoofd. Zou er iets zijn met de kids, heb ik iets misdaan wat
ik zelf niet heb meegekregen?? En jeetje, wat een kraakheldere overhemden, zo
wit krijg ik mijn was niet…..
“Goedemorgen mevrouw”, zegt de oudste van het stel. Hij
houdt zijn legitimatie omhoog en gaat verder: “wij zijn op zoek naar Marlon, en
wij kregen bericht dat die zich hier bij u moet ophouden.” Marlon, denk ik,
Marlon…..”Nou, dan bent u vast verkeerd, zeg ik, want die ken ik niet.” “Weet u
dat wel zeker mevrouw?” wordt mij dringend gevraagd. “Dat weet ik zeker”, zeg
ik weer. “Toch willen wij even uw huis doorzoeken en boven kijken, vervolgt
meneer agent. “Prima hoor, geen probleem, zeg ik, als u niet op de zooi let.”
Ik wil nog verder vragen wat er aan de hand is maar blauwjas
nummertje twee deelt mee dat ik dat straks wel zal horen.
Beide heren spurten de trap op met een conditie als
aangeschoten konijnen. Marlon, Marlon, denk ik weer…..zou dat een meisje zijn,
vermist misschien of weggelopen? Hier komen wel vaker kinderen binnen, maar
deze naam ken ik toch echt niet.
Verder gaan mijn gedachten niet want plotseling wordt er
hard op de achterdeur gebonsd. Tot mijn schrik zie ik daar ook agenten staan in
hagelwit, maar dan drie stuks! Eentje sleept nog een half bos gras achter zich
aan, blijkbaar is hij in sluipstand door mijn oerwoud gekropen, want hij ziet
er aardig verwilderd uit.
Ik open de deur voor de blauwbroeken, en voor ik een woord
uit kan brengen rent het trio richting trap en binnen no-time zijn ook zij
verdwenen in mijn puinzooi boven.
Effe Apeldoorn bellen, schiet het door mijn hoofd….. en dan
dansen de vijf dienders mijn traptreden weer naar beneden.
Twee van hen doorzoeken de keuken, een ander de gangkasten,
en de twee die het eerst binnenkwamen blijven om me heen drentelen. De oudste
van het stel is opnieuw aan zet.
“Mevrouw, ik zal u vertellen waarom we hier zijn.” “Lijkt me
geen overbodige zaak, zeg ik, na zo’n zoete inval. Is er iemand vermoord
ofzo??”
“Mevrouw, herhaalt de man weer, wij hebben een telefoontje
gekregen van iemand die zeker weet dat ene Marlon zich hier in uw huis
schuilhoudt. Deze persoon is voortvluchtig en we zijn regelrecht hierheen
verwezen. Daarom stel ik u nogmaals de vraag: kent u ene Marlon? “
Sodeju, denk ik, wat is hier aan de hand? Ik een
voortvluchtige herbergen? Waar zien ze mij voor aan zeg! Of ik moet black-outs
hebben, want ik kan me niet heugen dat ik iemand onder mijn bed heb liggen of
in de kledingkast. Maar ja, ik word ook ouder en ik vergeet ook steeds vaker
waar mijn sleutels zijn…..
“Ik ken geen Marlon meneer, hoor ik mezelf praten, en maf
zeg dat elders mensen zijn die zeker weten dat ik een crimineel verberg. Ik
wist niet dat ik iets met die wereld van doen had, maar blijkbaar weten anderen
het beter dan ikzelf.”
“Met wie woont u hier?”, vraagt de oudste. “Ik woon hier met
twee kinderen, zeg ik. Eentje heb ik veelal door de week, en de andere een
weekend per veertien dagen. Op dit moment is alleen mijn jongste dochter bij
mij.” “Is dat waar, vraagt jongere withemd (nu ook aan bod), maar waarom liggen
er dan in de verste slaapkamer twee beslapen bedden open als u alleen de
jongste thuis hebt?” Hallo, denk ik, die had vroeger mee moeten doen met dat
tv-programma van Mies Bouwman met die lopende band. Zo, dat had hem absoluut
wat opgeleverd met zo’n observatievermogen!
“Ach, ziet u, ik ben nu eenmaal geen huisvrouw en puinruimen
is ook niet mijn hobby. Vandaar dat alles er sinds afgelopen weekend nog zo
ligt. Mocht u volgende week weer langs willen komen, dan kan het zomaar zijn
dat u het in dezelfde staat aantreft als vandaag.” Ik had gezegd.
“Oh, by the way, ga ik verder, ik heb aan de voorkant ook
nog een schuurtje, daar moet u dan ook nog maar even gaan kijken. Het staat er
propvol, maar met een beetje wurgen kunt u er wel in.”
Inmiddels hebben de drie andere gekostumeerden zich weer bij
ons gevoegd, en met een wenk van de oudste willen ze de woning verlaten. “Tja,
zeg ik, dat is weer eens iets anders dan de standaard dagen hier. Zo beleef ik
nog eens iets. Maar mag ik weten wat er allemaal aan de hand is verder? “ Nee,
dat mag ik niet weten. De agenten stappen het huis uit en lopen het tuinhek
door. De oudste draait zich echter nog even om en komt weer terug. Hij gaat
zeer dicht bij mij staan en vraagt nog een laatste keer zeer indringend of ik
zeker weet dat ik Marlon niet ken. In eerste instantie vraag ik me af of hij
zich met mij wil meten, maar elke gek kan zo wel zien dat ik een kop groter
ben. Vreemd volk, die agenten, denk ik nog.
“U vraagt naar de bekende weg, zeg ik, want ik heb uw vraag
meerdere malen beantwoord. Nee, ik ken die naam niet. Helaas voor u. Maar ik
wens u veel succes toe met de zoektocht.”
Met een ruk draait de kleine zich om en is alweer uit het
zicht verdwenen.
De bouwvakkers kijken mij aan en ik moet even mijn verhaal
doen. “Tja, zeg ik, zo beleef je niks en zo wordt je huis bestormd door
de-arm-der-wet. Ik schijn hier een voortvluchtige te herbergen, alleen weet ik
het zelf nog niet.”
De mannen grinniken wat. Dan stap ik mijn huis weer binnen.
Een bos gras hangt over de stoelleuning. Het wordt tijd dat ik de zeis door
mijn achtertuin ga halen, want voor ik het weet houdt de onderwereld zich er
schuil.
© JELOU