donderdag 31 oktober 2013

ONTSPONNEN



Ze kan haast niet benoemen wat zij is:

een heksenketel met wat padden die
hun kladden schrap, rijstebrein vol
glibberige klonten waar geen grip en
steeds maar weer die kwaaksmaak.

Haar tongval is er niets bij. Die roert
verkwistend speeksel om en om tot
gif vergist in borrelende bubbels, maar
net genoeg om niet over de rand
net de boel omzeild tegen de overkook.

Het lijkt een gekkendrek, de luizen in
de pels niet waard al heeft ze geen.
Spinragdraad een deksels goed geweven
evenaar voor ongewenste ingrediƫnten,
het handvat geleedpotig

tot roeren staakt, gekwaak versterft:
rondom het sudderijzer hipt
een vogelijn zich mank zijn schreden,
doch schoon, rondborstig schoon zijn lied

en zij, zij weet zich plots weer naam
door dat wat raakt, zo lief zo lief.

© JELOU

2 opmerkingen: