Jagers
komen dichterbij. Ik verschuil mij tussen
maag en
hartslag, stenen voor een kransuil.
Haast
gebied een Fishermans, een hete adem om
weerstand aan
de angst. De jacht klopt verder.
Raven
vliegen mij te boven, schielijk als pijlen.
Ongeleid.
Mijn schaduw krimpt zich kermend.
Zienderogen
sluipen stemmen hardluidend, het
kaatst wanden
vol met krakelée, doorleefd.
Mijn
laatste wens heeft zilveren sloten. Ik ruik
kruitdamp
met gesloten ogen. Kom maar, kom,
en maak mij
prooi in weggedoken wildernis.
Gekrijs boort
gaten in mijn huid. De hemel trilt
een wolkendek
bijeen. Een zwarte brij vol raven
duikt
omlaag. Mijn sleutel kan geborgen.
© JELOU
Geen opmerkingen:
Een reactie posten