Daar zaten
we dan.
Hij, de
geest uit de fles, en ik, de rebelse.
Tussen ons
in stond een gebed klaar in de
stijl van
Lodewijk XV.
Het vagevuur
kon beginnen.
Hij sprak
mij aan op mijn afvalligheid, sneed
schuld aan
als boter en eiste spijtbetuiging
voor de
grootste erfzonde die Gods Heilige der
Heilige had
doen vergelen.
Ik had
gemeenschap gehad voor het huwelijk.
Zijn holle
ogen staarden mij aan vanuit zijn bleek
en strak gelaat.
Lijkstijfheid, dacht ik opeens.
Maar dat
bleek helaas niet het geval.
Ik ging het
oordeel aan. Betuigde heerlijkheid en
genot, wilde
hem inwijden in de wereld van liefde,
maar stokte
midden in mijn zin.
Tegenover
mij zwollen blauwe aderen op.
Het vagevuur
omringde mij met speekseldraden,
deed zonden
knetteren, en vlammend ontdeed
zich een
mond van mijn slagingspercentage.
Ik bleek
eeuwig gedoemd tot een eenzaam pad,
een schaap,
verstoten door Gods kudde.
Ik zweeg. Verbeeldde
mij enkel nog hoe hij, de
dienaar Gods,
er nakend uit zou hebben gezien
voordat hij
zijn vrouw bevruchtte. Ik glimlachte.
Dat had ik
beter niet kunnen doen. Ik kon gaan.
© JELOU
Geen opmerkingen:
Een reactie posten