Wie denkt
gij dat gij zijt?
De menigte
rondom uw ziel
een kudde
losbandige ossen
de hoeven
krom getrokken
bloeddorstig
stampend kasseien
grauw duivelsschuim
hun bekken
omwille van
uw weerwolfklank
Snoevend draven
zij uw spoor
waar rottingsgeur
geleide doet
hun flanken
zwavel zwetend
onwetend
dat hun huid gewild
gelooid
begerenswaardiger
en gij, gij
krijt almachtig
Giftige
padden spuwt uw tong
wijl gij
langszij het vuur ontwaart
van
dampende kolossen
het gif verspreid
in breinloos gevolg
de volmacht
u geheel ten deel
ter lering
ende vermaeck
de
schandpaal zou u niet misstaan
noch enig
pek met veren
doch gij, pest
ende tering nabij
gij kruipt
verscholen addergras
te
achteloos en vergetend.
© JELOU
Geen opmerkingen:
Een reactie posten