donderdag 27 september 2012

EN VERDER ALLES GOED



had ik je al geschreven
dat honderdachtenzestig
zomaar een loos getal
al moet ik het benoemen
wanneer de klok weer slaat

net als het douchegordijn
waarop ik schimmels tel
of vreemde overburen
wiens namen ik wil raden
als ik mijn wasgoed strijk

ik maak me nergens druk om
denk hooguit rood en geel
als ik de deurbel hoor
trek vijf keer aan het touwtje
zodat het licht goed brandt
en elke keer opnieuw
vraag ik de dertien treden
waarom zij zo oneven
als ik naar boven ga

die honderdachtenzestig
klinkt dan zo gek nog niet

© JELOU

dinsdag 25 september 2012

EEN STADSGEZICHT



Hij wil zichzelf geen naam
rust zich slechts bordpapier
om bakermat te weten

zijn tong prevelt een hymne
doorheen de wanenbrij
van diepe wildgroeiwoorden
zijn regenjas een huis
waarop geen hypotheek

vanuit zijn grauwe kassen
bespiedt hij winkelbenen
de stoeptegels een telraam
tot voeten naderbij

plots krijt een duivelskreet
zijn keelgat uit ten hemel
zwaait hij zijn wijnfles eigen
als vaandel vol triomf
de doodschrik van passanten
zijn graagte in vertier

de mensenmassa wijkt
met afkeurende bogen
naar waar men ongestoord

en hij rust bordpapier
een glimlach om zijn lippen
terwijl een orgelman
zijn bakermat vertolkt.

© JELOU



zondag 23 september 2012

MY TROCHHINNE



Dû bist myn karmozyn
byldmoai sûnread dyn klank
ien skildering sa snarich skjinne

it hjerstblèd skitterjend yn sinneljocht
syn te vreegjen tiid foarby
foarby mar my trochhinne.

© JELOU


Jij bent mijn karmozijn
beeldschoon blozend jouw klank
een schildering zo snarig zuiver

het herfstblad schitterend in zonlicht
zijn gevraagde tijd voorbij
voorbij maar mij doorheen.

maandag 17 september 2012

HET HONGERT MIJ



Ik bijt kinderkopjes,
het sap tussen mijn tanden
vergeelt mijn oogopslag

ze geven geen kik,
langs de stoeprand veeg
ik het speeksel

glad, als gedachten
aan mooie witte winters
waar kou niet deert

de restjes peuter ik
-onordentelijk-
uit mijn melancholie.

© JELOU

JAMES TAN

woensdag 12 september 2012

OOG OM OOG



Hij telt ze één voor één
de ogen die hem kwellen

Achter het doek waar schijn en waan
verwarrend fijn geweven
zoekt hij de kleur van lief, zo lief
en waar, o waar is zij
in onvoorwaardelijk dichtbij en

tussen mazen door het licht
wat ogen vreemd doet dwingen
zijn kant op kijken, haast verdacht

zijn lach verstomd door lood het hart
om dat wat zij niet weten

Hij splijt de wereld, scheurt het doek
rijt blikken stuk die grijnzen
de geur van dood op hun gelaat
waar schuld weerkaatst in zoete schijn,
de pijn van lief beboet.

De ogen die hem kwellen
hij telt ze één voor één

de kassen leeg, de holtes rood
de handen vol pupillen
proeft hij de kleur van wraak, de smaak
een bittere, gestilde,
om wat moet ik nu zonder haar.

© JELOU

maandag 10 september 2012

UITGESTORVEN



ik druk de bel

stilte echoot scheller dan
donker tasten kan

een blad speelt schaduw
op de stenen
maanlicht druppelt

regen tikt mij
op verstijfde vingers
luiken geven wachttijd aan
met haken en ogen

wind wakkert mij vergeefs

ik ga van waar

© JELOU

donderdag 6 september 2012

WAARNEMING



Sinds ik mijn ogen tel
ontdek ik steeds weer nieuwe
kan ik kleuren van de dag
genuanceerder spellen

steek ik punten over naar
waar het verdergaat dan
afgekalfd gekeuvel over
hij, wij, zij, en wist je dat

vraag ik kaarsen enkel nog
naar branduurtijd en of de
geur mijn hoofd verdrijft
naar bredere verlichting
dan de hoeken
in de donkere kamer
van Damokles.

© JELOU

woensdag 5 september 2012

KANSSPEL



de klavervelden
bloeien een verschil
in aanzien
tussen honingzoet
en wat het bracht

gedachten nemen
intrek in verleden
geuren en
verleiden mij naar
jonge jaren

van onbevangen
hurken in het gras
op zoek naar
kwartetgelijkend
klaverbladgeluk

© JELOU

ONGERIJMD GERIJMD



Het doet mij deugd in deze tijd
door rijm geleid te dichten,
het vrije vers als modemerk
waar velen sterk voor zwichten,
te evenaren door het spel
van klank en ritme, maat en tel,
de taal een doelgerichte.

Dat rijm beklijft in het gehoor
bewijst het oor door verzen
die men van kindsbeen aan geleerd
nog ongedeerd kan schetsen,
van Altijd is Kortjakje ziek
tot Komrij’s dichtsel Harmonie:
cadans te langen leste.

De hedendaagse dichter drenkt
zich aangelengd met mode,
de vrije vorm als zeer subliem,
maar zet ultiem zijn zoden
slechts ogenschijnlijk aan de dijk
want in het dode-dichtersrijk
prijkt rijm volop de bodem.

Wat men klaarblijkelijk vergeet
-het is de poëet eigen-
dat ver verleden zich herhaalt,
tot retro-taal doet neigen
en met een jofel jasje aan
het rijmwerk steeds zijn slag zal slaan
hernieuwd in vorm te blijven.

Wie smalend lacht in schone schijn
om hen die rijm betrouwen
zo laat hem het Wilhelmus van
Nassouwe nauw aanschouwen:
een naamvers dat zijn tijd voorbij
gereisd nog immer eigen wijs
en waarde weet te houden.

Zolang herdenking blijft na dood,
de zucht naar brood en spelen,
onranje-blanje-bleu zich ooit
met rood verstrooid moest delen,
gordijnen altijd nog een raam
behangen boven een cyclaam,
zo schrapen wij ons kelen

Geen hond die zich dan bont betwist
laat staan gewis het hijgen
en blaffen om de dichter die
het rijmwerk schiep in zwijgen.
Een broederband ontstaat dan plots
met God en Vaderland als trots
het vel der kippen eigen

Juist zij die de modernigheid
van schrijfbeleid bepalen
slaan vaak het hardst het volkslied aan,
begaan en zonder dralen.
Dat zij zo ongerijmd op rijm
in staat van zo’n verleiding zijn
valt nooit meer te vertalen.

© JELOU