maandag 17 maart 2014

PRIJS JE WIJK



Wat het is weet ik niet, maar zodra ik het winkelcentrum nader in ons “dorp”, krijg ik haast het gevoel dat ik een bordje om mijn nek heb hangen met de tekst “praat tegen mij, ik heb het zo nodig”.
Vlak bij de ingang begint het al.

De ouwe tandloze drummer met zijn plastic bloemenkrans stopt zijn concert.
“Hé, kom eens”, hoor ik hem roepen.
Ik probeer onnozel door te lopen, maar helaas, hij roept steeds harder. Dit is duidelijk voor mij bestemd.
“Oh hoi”, zeg ik, terwijl ik op hem afstap. “Riep je mij?”
“Ja, moet je even horen hè. Jij treedt toch overal op? Nou en toen dacht ik hè, dat jij……”
Maar wat hij verder murmelt hoor ik al niet meer, want ik hoor háár alweer op mij afkomen. De scootmobiel in turbostand, zijzelf spastisch hangend over de zijleuning.
“Hallo lieverd! Alles goed met jou? Jij ziet er mooi uit vandaag. Wil jij wel een…..”.

Nee, denk ik, terwijl ik haar riedel in mijn hoofd afmaak.
….”pakje sigaretten voor mij kopen? Ik heb geen geld meer. Jij bent een mooie vrouw”.
“Helaas”, zeg ik quasi spijtig, “ik heb zelf ook haast geen geld meer.”
“Fijne avond nog, en alvast een fijn weekend”, echoot het langs me heen, en voor ik het weet zoeft ze weer weg. Naar de volgende vraagbaak.

“Da’s een halve gare”, scheldt de drumstokman, en verder gaat hij met zijn betoog.
“Ik dacht dus hè, als jij nou eens reclame voor mij kunt maken, dan kan ik ook weer eens ergens optreden. Kijk!” Hij haalt een vaag gekopieerd vodje tevoorschijn waarop een selfie inclusief een door zijn dochter met hanenpoten geschreven soort recensie.
Of ik dit mee wil nemen naar mijn optredens en dat aan zoveel mogelijk mensen wil laten lezen.
“Nou, zoveel treed ik niet meer op hoor”, probeer ik, maar hij laat zich niet van de wijs brengen. “Gewoon een paar keer kopiëren en dan deel je het gewoon rond.”
“Ik zal kijken wat ik doen kan”, hoor ik mezelf zeggen. “Maar ik moet nu gaan want ik sta op tijd en…..” Gekletter van bekkens en gekraai uit zijn murmelmond doen mijn zin verstommen.

Pfjoe. Dat ging sneller dan ik dacht. Nu linea recta naar de buurtsuper.
Ik versnel mijn pas, want links van mij staat overjarige dronken Jannes weer te lallen tussen drie grote Antillianen die hun tanden goud lachen, maar wiens blikken ik liever niet wil vangen.
Zo, eindelijk de poortjes van de Coop bereikt. Ik ben binnen.

Wat zou ik ook alweer halen…even denken.
Met mijn koelkast in gedachten poog ik te achterhalen wat ik nou zo nodig had.
Even staar ik ins Blaue hinein de winkel door, maar dat is van korte duur.
Nee hè, heb je hem weer! Zijn ogen zijn meteen op mij gericht en ik weet wat dat betekent.
Alsof ik peper in mijn gat heb sleur ik mij met mand en al naar een naastgelegen schappenstelling en gluur tussen de Bospaddenstoelensoepen door of hij mij volgt.
En ja hoor.

Nu heb ik het gehad. Dan maar geen boodschappen verder.
Met het enige object, een pak melk, haast ik mij naar de kassa. Gelukkig staan er maar twee klanten voor mij. Dat scheelt weer.
Ik wacht mijn beurt af, staar wat naar de bounties boven de loopband, tot een penetrante lucht mijn reukorgaan binnendringt. Ik herken het meteen. Ik hoef niet eens om te kijken zelfs, want een mond wasemt mij meteen al hele vraagstukken tegemoet waarin ik nou net geen zin had. Bovendien bederft het mijn eetlust.
Het is de doorgedraaide professor. Hij kwam ooit daags bij de kringloopwinkel waar ik werkte. Hele debatten begint hij tegen bekenden, zonder ophouden. Hij stelt zichzelf hardop vragen en beantwoordt ze daarna ook nog met allerlei onderbouwde feiten.
En al jaren hetzelfde overhemd met gele kraag, vunzige regenjas, waarbij je je afvraagt of dat nu een verweerd tentdoek is met knopen, en hoelang hij er al in woont.

“Koopzegels?”, vraagt de cassière vriendelijk.
Ik schrik wakker. Ze heeft mijn zuivelpak reeds gebliept.
“Nee, dank je”, zeg ik. “Sorry, ik zat even wat te navelstaren.”
Vlug grijp ik mijn portemonnee en betaal mijn product.
“Vind jij dat ook niet, dat dat hele gedoe van tegenwoordig…..”.
“Ja”, roep ik nog snel terug. “Ben het helemaal met je eens.”
En weg ben ik.

Nu alleen nog via de achterkant eruit, want anders moet ik weer langs die Poolse straatkrantvrouw die elk mens en diens boodschappen vriendelijk toelacht, maar met een blik die je meters verderop nog in je rug voelt priemen, als zou je haast wel moéten terugkeren om haar krantje te kopen uit mededogen.

© JELOU

Geen opmerkingen:

Een reactie posten